âEn Abram toog henen, gelijk de Heere tot hem gesproken had, en Lot toog toet hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud toen hij uit Haren ging. En Abram nam Sarai zijne huisvrouw, en Lot zijns broeders zoon, en al hunne have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; er. Zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbosch More en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land. Zo verscheen de Heere aan Abram, en zeide Uwen zade zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den Heere, die hem verschenen was. En hij brak op van daar, naar het gebergte tegen het oosten van BethâEl, en hij sloeg Zijne tent op, zijnde BethâEl tegen het Westen en Ai tegen het Oosten; en hij bouwde daar den Heere een altaar, en riep den naam des Heeren aan.â
|
|
Data
|
Grootte |
115.33 KB |
Downloads |
3.629 |
Aangemaakt |
28-12-2009 |
Gewijzigd |
09-11-2019 |
Download |
|